„Hallo. Trilde de grond vanwege de locomotief?“, vraagt Mia moedig.
„Nou en of! Over twee minuten rij ik weer verder.“, legt de man uit.
„Waar ga je dan heen?“, vraag ik.
„Ik rij naar de smelterij. Ik moet controleren of alles daar in orde is. Komen jullie mee?“, zegt de oude man met schorre stem. Mia en ik kijken elkaar aan, lachen en springen enthousiast in de locomotief. „Goed vasthouden, daar gaan we!“.
De locomotief tuft met horten en stoten de weg naar beneden. Dan duiken uit het niets overal grote gebouwen op. „Links zien jullie de hoogoven, daar moet ik het ijzererts heenbrengen.“, legt de man uit. Overal bonken en stampen. Het ruikt ook raar. De lucht is vol zwarte rook. De man lijkt mijn gedachten te lezen: „Ach, je went aan de stank en het lawaai.“
Wow, te gek, vind ik. Ik heb nog nooit een echte smelterij gezien. „Komt hier het ijzer voor de rails vandaan?“
„Jawel, beste kinderen“, zegt de oude man en de trein remt af. „Hier moet ik het ijzererts lossen. Samen met de kolen daarachter wordt daarmee metaal gemaakt. Maar nu wordt het te gevaarlijk. Jullie kunnen beter teruglopen tot achter de kantoren daar.“, legt hij uit en hij wijst naar het gebouw dat wij al van bovenaf gezien hadden. Mia en ik lopen erheen. De man stopt de pijp weer in zijn mond en mompelt: „Tot ziens!“
Mia en ik spurten er vandoor. Achter het gebouw leunen we tegen de muur, pfff, we zijn buiten adem.
„Hé, Mia, dat was best wel spannend!“, roep ik enthousiast. Ik draai me om en dan: „De gebouwen zijn weg!“
Voor ons staat alleen nog maar het kantoorgebouw. De rails zijn weg, de locomotief verdwenen, de lucht is weer schoon en het enige geluid is dat van zingende vogels.
„Hebben we dat nu alleen maar gedroomd?“, vraag ik en ik wrijf in mijn ogen.
„Ik denk dat we daar wel nooit achter zullen komen“, zegt Mia.