„Misschien spookt het wel bij die burcht!“, hoopt Emil. We springen op de fiets en gaan op pad. Het fietspad leidt langs het water en dan langs het spoor naar Ettelbrück. Het duurt niet lang en we staan voor de burcht. De zon gaat langzaam onder, binnenkort is het donker.
„We moeten wel een beetje opschieten.“, zegt mama. We kijken een beetje rond bij de ruïne en gaan op de rand van een oude fontein zitten. Achter ons staat een grote, ronde toren.
„Vroeger was er een gracht met water om de burcht“, legt papa uit, „dat was een goede bescherming tegen vijanden.“
„En wat was er vroeger in de toren?“, vraagt mijn broer. Hij wijst naar het grote, ronde bouwwerk.
„Misschien woonde daar een prinses?“, oppert papa.
„Ja, of een spook“, lach ik.
„Precies“, zegt mama plotseling serieus. „Er is een legende. Elk jaar komt een slotvrouwe als wit spook terug naar de burcht“.
Plotseling zweeft er iets wits over het hof. Ik kijk meteen naar de ronde toren.
„Het spook!“, roept Emil. Het witte wezen vliegt de trap omlaag en landt op de grond. Ik voel hoe mijn tanden klapperen van angst. Mijn hart bonkt. Het spook staat op en vliegt over het gras heen en weer. Emil verstopt zich achter mijn rug. Hij trilt en beeft over zijn hele lichaam en wordt wat bleek om zijn neus. Mama is moediger en loopt naar de toren. En dan slaakt ze een zucht van verlichting. Papa lacht: „Kinderen, kijk eens! Het is alleen maar een grote, witte zakdoek die waait in de wind.“