Mia doet de zaklamp uit. „Zo is het veel gaver“, zegt ze. Het is aardedonker. Ik zie helemaal niets meer. Mia zie ik ook niet meer. Maar ik hoor haar wel. Ik volg haar op de voet.
„Au, oh nee“, roept Mia, „ik ben tegen de rotswand aan geknald.“
Ik moet lachen en loop voorzichtig verder. Opeens kom ik niet meer verder. Ik sta voor een zwarte wand. Ik tast met mijn handen in het donker en voel de koude rots. Plotseling word ik verblind door een lichtstraal. Het is Mia met haar zaklamp.
„Voorzichtig, bocht!“, zegt ze en knipoogt naar me. Ze doet de zaklamp weer uit. Op de tast gaan we verder. Het is een soort labyrint. Dan zien we plotseling licht aan het einde van de tunnel. We lopen naar de uitgang. We zien twee gestalten. Het zijn oma en Bella, die helemaal blij rondspringt en Mia wil begroeten. Mia valt op haar achterste. Maar de hond weet niet van ophouden. Met zijn natte tong likt hij haar gezicht af.
„Foei Bella!“, roept ze en duwt de hond opzij. Oma en ik moeten zo lachen dat we het haast in onze broek doen.
„Bella’s tong is helemaal zwart“, zeg ik. Mia heeft ook zwarte vegen in haar gezicht en aan haar handen. „Dat komt vast en zeker van de kolen“ zegt Oma.
„Van de kolen?“, roepen wij in koor. Oma knikt en legt uit dat er vroeger kolen in de grot werd bewaard.